Hoe lokaal is de lokale democratie nog?

30 mei 2025, column J.Th.J. van den Berg

Al sinds de jaren dertig van de vorige eeuw is het gebruik dat, uitzonderingen daargelaten, een burgemeester wordt benoemd die niet geboren is in de plaats waar hij of zij aantreedt. Toen de gemeenteraad nog geen invloed had op de benoeming, gebeurde het eigenlijk helemaal niet. Het ging om bewust beleid van Charles Ruijs de Beerenbrouck als premier en minister van Binnenlandse Zaken in de jaren dertig; beleid dat nadien algemeen werd1). ‘Vreemde ogen dwingen’ was bij het benoemingsbeleid een belangrijk motief. Ondanks de intussen bekende vertrouwenscommissies uit gemeenteraden is daar niet veel aan veranderd.

Eén vreemd oog, ook al dwingt het niet meer, kan een gezonde invloed hebben in het gemeentebestuur. Traditioneel was de burgemeester immers de enige buitenstaander in het politieke bestuur en meestal bleef hij of zij ook zo lang in functie dat de inburgering alle tijd kreeg. Dat is echter sterk aan het veranderen. Ook in grotere gemeenten blijft de burgemeester vaak geen twee perioden (twaalf jaar) meer in dienst. Het proces op weg naar benoeming is zo omslachtig, geheimzinnig en dus langdurig, dat er tussentijds een waarnemend burgemeester moet worden aangewezen. Die blijft dan bijna een jaar, in elk geval niet lang genoeg om te hechten in het lokale bestuur.

Het ambt van burgemeester, bedoeld als de stabiele factor in het gemeentebestuur, heeft nu zelf sterk aan stabiliteit verloren.

Een andere stabiele factor was ooit de gemeentesecretaris, maar dat is al lang niet meer zo. De secretaris komt meestal ook van buiten. Hij of zij moet doorgaans de functie combineren van adviseur van het college van B&W en leider van de ambtelijke organisatie, wat maar weinigen goed afgaat. Ook de bereidheid lange tijd in het ambt te investeren is er niet meer. Het contact met de gemeenteraad is sinds de instelling van de raadsgriffier grotendeels verloren gegaan, wat het werk niet gemakkelijker heeft gemaakt.

De ‘dualisering’ van het gemeentebestuur na 2002 en de vluchtigheid van het stemgedrag van de bewoners heeft er vervolgens toe geleid dat nogal wat wethouders niet meer uit de eigen gemeente afkomstig zijn, maar van buitenaf moeten worden gerekruteerd. De wet maakt dat intussen ook mogelijk. Het wethouderschap wordt aldus een soort vak op zichzelf, dat blijkbaar op allerlei plaatsen kan worden uitgeoefend. Veel wethouders van buiten doen ook niet mee aan de verkiezingsstrijd aan het eind van hun termijn. De kiezer kan dus niet met hen ‘afrekenen’. Heel wat wethouders halen het einde van hun termijn niet eens. Als hun functioneren de raad niet bevalt, is het snel afgelopen. Dat kan ook gebeuren met wethouders uit eigen rijen, maar daar zijn raden meestal toch wat zuiniger op.

Vooral in grotere gemeenten komen de ambtenaren ’s ochtends met de trein aan in de gemeente waar zij werken. Zij zijn lang niet altijd thuis in de plaats waar zij hun baan uitoefenen. Dat zij bovendien beweeglijk zijn in hun carrière kan dan geen verbazing meer wekken.

Zo blijven alleen de raadsleden over als de echte lokale politici. Geen wonder dat zij zich te midden van al deze ‘vreemdelingen’ bij voorkeur verenigen in lokale partijen. Is er tenminste nog iets wat het gemeentebestuur bindt aan de bevolking. Maar, hoewel lokale partijen sterker en stabieler zijn dan zij ooit waren, is de authentiek lokale oriëntatie van alleen de raadsleden een te magere grondslag voor stabiel en geloofwaardig lokaal bestuur.

Kortere loopbanen zijn gewoon geworden in onze samenleving, niet alleen in het gemeentebestuur. De vluchtigheid en versnippering van het kiesgedrag maken de rekrutering van wethouders van buiten onontkoombaar, al zou het schelen als de gewoonte heerste dat ook deze wethouders zich verantwoorden tijdens verkiezingscampagnes. Over het ambt van gemeentesecretaris moet sowieso grondig worden nagedacht. Het wordt ten slotte tijd dat de burgemeester normaal wordt gekozen door ofwel de raad ofwel de bevolking en afkomstig is uit eigen bevolking, zoals dat in de beschaafde wereld gebruikelijk is. Zijn wij meteen van die rare waarnemers af.

Het gevaar is nu reëel dat de lokale democratie ophoudt een echt lokale vorm van bestuur te wezen. Dat kan de bedoeling niet zijn.


  • 1) 
    W.­ Derksen en M.L. van der Sande, ‘Van magistraat tot modaal bestuurder’, in: W. Derksen en M.L. van der Sande (red.), De burgemeester, van magistraat tot modern bestuurder (Deventer 1984), p. 213-261.


Andere recente columns